Lezing: Institutioneel Racisme (integrale tekst)
Integrale tekst van de lezing: Institutioneel Racisme door mevrouw Sylvana Simons, gehouden op 26 november 2021
Lezing Sylvana Simons over ‘Institutioneel racisme’
Breda, 26.11.2021
Introductie
Allereerst dank voor de eer om met jullie in gesprek te gaan over institutioneel racisme. Het is een beladen en complex maar ontzettend belangrijk onderwerp. Het maakt namelijk een wezenlijk onderdeel uit van ons dagelijks leven. Waar we in Nederland opgroeien met het idee, het sterke geloof, dat we een open, tolerant en progressief land zijn, hoop ik dat jullie vandaag zullen vertrekken met het besef dat het tegendeel iedere dag wordt bewezen.
Ik wil ook nu al benadrukken dat ik in deze lezing het voorrecht heb om te bouwen op de schouders van giants. Zonder de strijd van een Philomena Essed, een Gloria Wekker, een Mitchell Esajas, een Quinsy Gario of een Jerry Afriyie was racisme lang niet zo bespreekbaar als dat het inmiddels is geworden. Ik zal me vandaag dan ook grotendeels beroepen op hun werk, hun woorden en hun inzichten. Ik verwijs jullie ook graag door naar de bergen die zij al verzet hebben als jullie je na de lezing verder willen verdiepen.
Vandaag gaan we het in ieder geval hebben over het verschil tussen racisme en institutioneel racisme. Een korte geschiedenis van de relatie tussen kolonialisme en racisme, de invloed van ons koloniale verleden op ons hedendaagse zelfbeeld en de manieren waarop institutioneel racisme vandaag de dag opereert. Hierbij bespreek ik een aantal voorbeelden zoals het Toeslagenschandaal, etnisch profileren, eenzijdig geschiedenisonderwijs, en Zwarte Piet. Tot slot zal ik stilstaan bij onze persoonlijke rol in het instandhouden van racisme, al dan niet institutioneel.
Mijn hoop is dat we na vandaag allemaal weggaan met een hernieuwd besef dat racistische denkbeelden deel zijn van ons allemaal. Dat het voortleeft in de meest subtiele manieren van socialisatie en dat het dus niet het einde van de wereld is als je wordt aangesproken op een racistische uitspraak. Het betekent vooral dat antiracisme van ons vraagt dat jij, ik, wij bewust ontleren wat ons is ingegeven. Om racisme te bestrijden, één van de kernwaarden waar mijn partij op is gebouwd, moeten we onszelf onderwijzen over ons gezamenlijk verleden en kritisch kijken naar wat onze positie in de samenleving, ons onderbewustzijn en onze normen en waarden daar nog aan ontlenen.
Ik ben dan ook ontzettend blij om jullie hier vandaag met mij in de zaal te hebben, zodat we dit samen kunnen verdiepen.
Wat is racisme?
Dus laten we beginnen met de hamvraag: wat is racisme nou eigenlijk?
Heel kort gezegd is racisme het idee dat de ene etnische groep superieur is aan de andere. Dat de kleur van je huid of je etnische achtergrond je minderwaardig kan maken aan een andere kleur of achtergrond.
De meesten van ons herkennen racisme makkelijk wanneer iemand wordt uitgescholden met het n-woord, of wanneer een ander schreeuwt dat alle buitenlanders terug moeten naar hun eigen land. Maar racisme is vaak moeilijker te begrijpen wanneer iemand ongevraagd aan je haar zit, of je de vraag wordt gesteld waar je nou écht vandaan komt.
De aantijging van racisme lijkt veel mensen dan heel ver te gaan. Je zit immers uit fascinatie aan iemands haar, en je bent benieuwd naar iemands afkomst. Het lijken onschuldige acties dus hoe maakt het jou dan een racist? Ben je niet kleurenblind opgevoed, overtuigd van het feit dat iedereen gelijke kansen verdient en je zelf helemaal geen kleur ziet?
Ten eerste bestaat er een belangrijk onderscheid tussen het zijn van een racist, en aangeleerd racistisch gedrag vertonen. Het feit dat je ongevraagd aan iemands haar zit, betekent niet per definitie dat je een racist bent. Het betekent wel dat je onbeleefd bent, maar dat is een ander gesprek. Het feit dat je ongevraagd aan iemands haar zit, laat vooral zien dat je je niet voldoende bewust bent van hetgeen dat ten grondslag ligt aan je fascinatie. Het betekent dat je júíst kleur moet zien als je gelijke kansen wilt voor iedereen. Het betekent dat je doordrongen bent van het feit dat we niet allemaal aan het leven beginnen vanaf de nullijn, maar dat sommigen beginnen met een 10-0 achterstand, terwijl anderen beginnen met een 60-0 voorsprong. En dat de kleur van je huid daarin er wel degelijk toe doet.
In 1984 schreef Dr. Philomena Essed het boek Alledaags Racisme waarin zij in gesprek ging met Surinaams-Nederlandse vrouwen. Zij tekende op hoe deze vrouwen dagelijks geconfronteerd werden met racisme, met manieren waarop zij structureel werden achtergesteld door de samenleving. In het boek zien we de impliciete werking van discriminatie en vooroordelen en de manier waarop diepgeworteld racisme dagelijks tot uiting komt. Van gecontroleerd worden in supermarkten, tot uitgescholden op straat, lastig gevallen in het openbaar en aangesproken op je anders-zijn.
De gemene deler tussen overduidelijke vormen van racisme waarin iemand wordt uitgescholden of aangevallen en de meer subtielere vormen waarin iemand je vraagt waar je vandaan komt, is dat ze gestoeld zijn op het reduceren van iemands gehele zijn tot diens uiterlijke kenmerken. En op basis van die kenmerken wordt een bepaald oordeel geveld. Dat oordeel benadrukt de perceptie dat iemand van buiten is, anders is, vreemd is.
Is dan iedere opmerking of elke handeling die het verschil tussen mensen aankaart gelijk racistisch? Nee. Maar racisme is ook niet iets incidenteels. Het is niet iets wat eens in de zoveel tijd gebeurt. Racisme gebeurt stelselmatig. Als je iedere dag gevraagd wordt waar je nou écht vandaan komt, bevestigt het een breed gedragen perceptie dat niet-witte mensen niet ‘echt’ Nederlands kunnen zijn. Dat je hier ‘eigenlijk’ niet hoort. Als iemand elke dag ongevraagd aan je haar zit, word je dag in dag uit geconfronteerd met het feit dat je als niet normaal wordt gezien. Dat steil haar de norm is, en jij een soort abnormale uitzondering zou zijn.
Hoe goedbedoeld je intenties ook moge zijn, dit soort handelingen en uitspraken benadrukken iemands anders-zijn. En hoe zeldzaam het ook is dat jíj die vraag aan iemand stelt, je gesprekspartner wordt er regelmatig mee geconfronteerd.
Juist iemands anders-zijn is wat men gebruikt om anderen stelselmatig uit te sluiten. En die stelselmatige uitsluiting op basis van uiterlijke kenmerken noemen we racisme. Het omvat dus niet alleen de incidentele racistische uitspraak. Racisme is namelijk systematisch: het gebeurt stelselmatig en manifesteert zich in ieder aspect van het systeem waarin we leven. Bijvoorbeeld: als je een tweede nationaliteit hebt, word je door de Belastingdienst strenger gecontroleerd en in de ergste gevallen zelfs onterecht aangemerkt als fraudeur. Als je als niet-witte Nederlander in een dure auto rondrijdt, word je vaker aangehouden en verdacht van misdrijven. Als je een migratieachtergrond hebt, willen huiseigenaren minder vaak hun huis aan je verhuren. Of willen werkgevers je minder graag in dienst nemen.
Wat we hier ook zien is dat racisme niet alleen systematisch, maar ook systemisch is. En nu hoor ik je denken: ‘mevrouw Simons, nu maakt u het wel heel ingewikkeld hoor. Stelselmatig, systematisch, systemisch racisme. Wát zegt u?!’ Not to worry, ik leg het u allemaal uit.
Dat racisme systemisch is, betekent dat racisme ten grondslag ligt aan dat systeem. Dat het de basis vormt waarop het systeem is gebouwd. Dat racisme voortkomt uit de samenhang van al dan niet ongeschreven regels, ingebakken omgangsvormen, gedrag, tradities, handelingen, uitspraken die groepen op basis van hun etnische achtergrond systematisch uitsluiten. In haar boek Witte Onschuld noemt Emeritus hoogleraar Gloria Wekker de diep ingesleten attitudes en emoties die racisme systematisch in stand houden ons ‘culturele archief’. Dat culturele archief vindt diens oorsprong in het Nederlandse koloniale verleden.
Racisme dat zowel systematisch als systemisch is, beschrijft dus een systeem dat gebouwd is op een cultureel archief van discriminerende en al dan niet ongeschreven regels, geloofsovertuigingen, uitspraken, omgangsvormen, tradities, gedrag en handelingen die zich, op hun beurt, in elk aspect van dat systeem uiten.
Nu is dit best een lange en ingewikkelde manier om deze vorm van racisme te duiden, en dus noemen we systemisch en systematisch racisme ook wel ‘institutioneel racisme’. Racisme dat voortkomt uit een cultureel archief dat diens oorsprong vindt in ons koloniaal verleden, en ingebed is in instituten zoals concrete organisaties, maar ook in processen, beleid en regels, omgangsvormen, en denkbeelden. In de praktijk zorgt institutioneel racisme er dan ook voor dat er ongelijkheid is tussen mensen van verschillende afkomst, huidskleur of religie.
Everyone with me so far?
En ook nu hoor ik jullie weer denken: hoe kan racisme ten grondslag liggen aan het systeem waar we nu in leven? Hoe kan je een systeem bouwen óp de stelselmatige uitsluiting van niet-witte mensen? Wat is dit culturele archief dan? Daarvoor moeten we even terug de geschiedenis in.
Geschiedenis van racisme
De Nederlandse geschiedenis van kolonialisme begint eind 16e eeuw. Nederland werd in korte tijd één van de grootste wereldspelers op het gebied van de handel in tot slaaf gemaakte mensen, het koloniseren van landen en het ontvoeren, gedwongen tewerkstellen en mishandelen van Zwarte, Aziatische en Melanesische mensen. Nederland was zelfs een tijdje de grootste handelaar in tot slaaf gemaakten.
Om dergelijk terreur te rechtvaardigen, moesten er redenen gevonden worden die het zou legitimeren. Er moest rechtvaardiging komen voor een complex en internationaal systeem van menselijke exploitatie voor economisch gewin, en de rijkdom die het systeem voortbracht. In de context van die behoefte aan legitimering en rechtvaardiging werden de rassentheorieën geboren.
Tot aan de zeventiende eeuw werd het woord ‘ras’ alleen gebruikt om verschillende soorten planten of dieren te beschrijven. De Franse dokter Francois Bernier was de eerste die de term toepaste op mensen. Hij stelde dat het ‘witte ras’ superieur was, en bovenaan de hiërarchie van verschillende mensenrassen stond. Zodoende werd het geloof dat rassenhiërarchie genetisch en biologisch bepaald zou zijn de wereld in geslingerd.
Hierna werd er van alles gedaan, door onder andere biologen, filosofen en antropologen, om dat geloof empirisch te staven, en de onderdrukking, uitbuiting en mishandeling van tot slaaf gemaakte mensen te rechtvaardigen. Denk hierbij aan de schedelmetingen of menselijke dierentuinen. Niet-witte mensen, maar Zwarte mensen in het bijzonder, werden ontdaan van enig menselijke eigenschap zoals rationaliteit, moraliteit en zelfbeschikking. Niet-witte rassen werden zodanig gedehumaniseerd – ontdaan van hun menselijkheid binnen en buiten de wetenschap – dat het niet meer dan logisch zou lijken dat je hen behandelt en mishandelt als niet mens zijnde.
Deze onderzoeken vonden dus plaats tegen de achtergrond en in de context van de imperialistische expansie van Europese landen. Dat maakte het des te makkelijker om de resultaten van deze ‘onderzoeken’ te gebruiken ter rechtvaardiging van kolonialisme, slavernij en handel in tot slaaf gemaakte mensen.
De zogenaamde wetenschappelijk bewezen superioriteit van witte mensen, oftewel racisme, werd rechtstreeks gebruikt om de verwoesting en uitbuiting van andere continenten, landen en mensen te legitimeren. En het is geen geheim dat we onze welvaart voor een groot deel te danken hebben aan het plunderen en koloniseren van andere landen en aan het tot slaaf maken, onderdrukken en uitbuiten van hun bevolking. Sterker nog, dankzij de welvaart die we opbouwden, noemen we de tijd dat we racistische denkbeelden gebruikten ter rechtvaardiging van het economische gewin de Gouden Eeuw.
Die racistische overtuigingen werden versterkt, uitgebreid en leefden voort – zelfs toen de Verlichting om de hoek kwam kijken. En hier wordt het interessant. Want waar de ‘Verlichte’ denkers pleitten voor vrijheid en gelijkheid, ging dit niet op voor de bevolkingen uit de koloniën. Helemaal in lijn met de resultaten van wetenschappelijk racisme, werden de slachtoffers van koloniaal terreur niet écht als mens gezien, en dus niet als waardig of belangrijk genoeg beschouwd voor dit beginnende discours over universele rechten van de mens.
Maar laat het nou net de Verlichting zijn, waar we als moderne samenleving nog vaak op terugvallen. Laat het nou net de Verlichting zijn die de basis heeft gelegd voor hoe we onze samenleving en ons land hebben ingericht. En laat het nou net de Verlichting zijn die grotendeels heeft bepaald hoe we, ook vandaag nog, naar onze samenleving kijken.
We noemen deze manier van kijken ook wel ‘eurocentrisch’, omdat het Europese perspectieven, standaarden, normen en waarden centraal stelt. Europese perspectieven worden als het normaal gezien en gebruikt als maatstaf om de mate van civilisatie of succes van ‘anderen’ te meten.
Neem het voorbeeld van de ‘tabula rasa’: het geloof dat de mens wordt geboren als een leeg blad, en je gedurende je leven kennis en ervaringen opdoet. De gedachte dat kennis daarmee belangrijker is dan afkomst, omdat ieder mens dezelfde start maakt en daarmee dezelfde kansen verdient.
Klinkt dit niet verdacht veel als het ‘kleurenblind’-argument? Dat je geen kleur ziet, omdat iedereen dezelfde kansen verdient. Dat niet je huid, maar je kennis, je persoonlijkheid, en je kunde bepalend zijn voor je kansen in het leven. Maar zowel het argument van de tabula rasa als het argument van kleurenblindheid zijn gebaseerd op de foutieve aanname dat iedereen vanaf dezelfde nullijn begint. Dat was destijds zeker niet zo, en we zien: dat is nu ook nog steeds niet zo.
Het zijn onder andere deze overtuigingen, die ons culturele archief opmaken. Overtuigingen die afstammen uit het koloniale tijdperk. Het tijdperk van de Verlichting, van imperialistische expansie, van wereldwijd Europees terreur. Deze opvattingen liggen ten grondslag aan de instituten waarmee we onze rechtsstaat vormgaven. Die de basis vormen voor de wettelijke verankeringen van wie wel of niet in dit land thuishoort, hier welkom is, of als mens gezien wordt.
Mijn punt is, en hier quote ik letterlijk Emeritus hoogleraar Gloria Wekker: ‘Ons cultureel archief, alles wat over onze nationale identiteit tussen onze oren zit, is tot stand gekomen op grond van een koloniaal rijk dat vierhonderd jaar heeft bestaan en waarin ras de beslissende factor was. Vierhonderd jaar kolonialisme, dat doe je niet ongestraft. Het laat sporen na in hoe je naar jezelf en de ander kijkt.’
Zichtbare gevolgen van het kolonialisme
Wat zijn die sporen dan? En hoe zien we de relatie tussen racisme en kolonialisme vandaag de dag nog terug in de vorm van institutioneel racisme?
Op een globaal niveau zien we bijvoorbeeld dat het tijdperk van kolonialisme de basis heeft gelegd voor de huidige geopolitieke verhoudingen: het zijn voornamelijk de landen die voormalig gekoloniseerd zijn door landen in Europa wier grondstoffen door het westen worden onttrokken en verkocht. Zelden vloeien de winsten van bijvoorbeeld olie terug naar een land als Nigeria, waar Shell een hoofdrol heeft gehad in de grootschalige milieuvervuiling van het land en de uitbuiting van lokale boeren.
Maar ook de ongelijke verdeling van COVID-19 vaccins is een symptoom van een koloniaal systeem dat we hebben geërfd waarin het westen de macht en de middelen heeft om de vaccins toe te eigenen. Zeker toen de vaccins net op de markt kwamen zagen we dat westerse landen ze in no-time hadden opgekocht, met overgrote voorraden die we zelf niet zouden gebruiken. Ondertussen werden veel niet-westerse landen afhankelijk van de donaties van het westen. De afhankelijkheidsrelatie tussen westerse en niet-westerse landen blijft zodoende nog altijd in stand.
En wat dachten we van klimaatverandering? Want ook hier geldt: degenen die het hardst worden getroffen, hebben én het minste aandeel in de oorzaak van klimaatverandering én een grote afhankelijkheid van de welwillendheid van westerse landen om de regels te veranderen, de grootschalige en vervuilende industrieën in te perken en duurzame relaties op te bouwen.
Maar de macht die het westen ten tijde van het kolonialisme heeft afgedwongen ten opzichte van de Afrikaanse, Aziatische en Zuid-Amerikaanse continenten zien we vandaag de dag ook nog steeds terug in ons taalgebruik. We spreken immers nog altijd van ontwikkelingslanden of derdewereldlanden, terwijl die termen allang achterhaald zijn.
In oktober dit jaar schreef het journalistiek platform OneWorld hier een uitgebreid stuk over. Hierin stelden zij bijvoorbeeld dat als we spreken over ‘ontwikkelingslanden’, we onszelf de vraag moeten stellen: waar ontwikkelen die landen zich dan precies naar toe? Tot ze net zo rijk, ver of goed zijn als de ‘ontwikkelde landen’ A.K.A. Nederland? En wil dat dan ook zeggen dat wij ons niet meer hoeven te ontwikkelen? Is niet elk land constant in ontwikkeling?
Nog duidelijker uit het artikel: het woord derdewereldland is inherent koloniaal. In 1952 schreef de demograaf Alfred Sauvy over ‘Drie werelden, één planeet’. Volgens zijn theorie vormden de VS, West-Europa en hun bondgenoten de ‘Eerste Wereld’. De ‘Tweede Wereld’ betrof de Sovjet-Unie, China, Cuba en bondgenoten. De landen die overbleven, kregen het stempel ‘Derde Wereld’. Een eurocentristische en kolonialistische indeling, want ‘eerste’ suggereert ‘beste’ en dat zou van ‘derde’ ‘slechtste’ maken.
Op nationaal niveau is institutioneel racisme voor velen moeilijk te bespeuren omdat er niet letterlijk in de wet staat: Zwarte mensen mogen niet in dure huizen wonen. Maar institutioneel racisme bestaat wel degelijk. We hebben eerder gezegd dat institutioneel racisme de verzamelnaam is voor de al dan niet bewuste gedragingen, ingebedde regels, omgangsvormen, tradities, handelingen, denkbeelden, en uitspraken die leiden tot structurele uitsluiting en achterstelling van groepen op basis van hun afkomst. In andere woorden: institutioneel racisme komt voort uit een cultureel archief aan denkbeelden uit ons koloniale verleden.
Er zijn honderden voorbeelden die ik jullie kan geven, maar gezien de tijd zal ik het houden op een viertal voorbeelden. Gezien het feit dat we hier spreken over systemisch racisme vraag ik jullie om jezelf ook uit te dagen en te bedenken hoe deze voorbeelden bijvoorbeeld samenhangen met en versterkt worden door andere uitdagingen zoals kansengelijkheid.
Beginnend met iets wat recentelijk nog in het nieuws is geweest en waar ik gisteren, op de onafhankelijkheidsdag van Suriname, nog een motie voor heb ingediend: de honderden dan wel duizenden mensen die in Suriname zijn geboren voordat Suriname onafhankelijk werd. Dat betekent dat deze mensen werden geboren met de Nederlandse nationaliteit. En toch is het zo dat honderden dan wel duizenden van deze Surinaamse Nederlanders nu al jaren ongedocumenteerd in Nederland leven.
Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, gold er de zogenaamde toescheidingsovereenkomst, die bepaalde welke burgers welke nationaliteit kregen. Ook hier legt OneWorld weer haarfijn uit dat het erop neerkwam dat wie in Suriname was geboren en in dat land woonde of verbleef op de dag van de onafhankelijkheid, Surinamer werd en automatisch de Nederlandse nationaliteit verloor. Surinamers die op dat moment in Nederland woonden of verbleven, behielden de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast werd afgesproken dat Surinamers vijf jaar gemakkelijk een verblijfsvergunning kregen voor werk, studie of gezinshereniging in Nederland.
Net als andere ongedocumenteerde mensen hebben ze in Nederland geen recht op huisvesting of een uitkering, en mogen ze officieel niet werken. Ze kunnen elk moment in vreemdelingendetentie belanden, wat een deel van de groep waar het hier om gaat ook geregeld overkomt. Maar mede omdat veel mensen in deze groep ook in Suriname niet vindbaar zijn in de burgerlijke stand, werkt dat land niet mee aan terugkeer. Na een tijdje komen ze dus weer vrij, waarna ze opnieuw proberen vaste grond onder de voeten te krijgen.
In principe kunnen ‘oud-Nederlanders’ hun Nederlandse nationaliteit terugkrijgen, maar daarvoor moeten ze voldoen aan een aantal voorwaarden, waar ze meestal niet aan voldoen. Dat Surinamers zonder verblijfsvergunning nu geen speciale positie meer hebben, gaat – zoals Barryl Biekman in het OneWorld artikel stelde – voorbij aan de ‘voortdurende relatie’ tussen Nederland en Suriname. “Iedere Surinamer heeft familie in Nederland, en de banden zijn honderden jaren oud.”
Het is toch wel een beetje de wereld op z’n kop als je eerst 400 jaar een land met geweld en terreur koloniseert, de bevolking tot slaaf maakt, mensen ontvoert en er gedwongen tewerkstelt, om het de afstammelingen van die slachtoffers – die nog altijd te kampen hebben met achtergelaten puin – vervolgens moeilijk te maken om een duurzaam leven op te bouwen in Nederland. Hier zien we heel duidelijk hoe onze koloniale geschiedenis nog concreet doorleeft in het heden. De regels zijn de regels, maar institutioneel racisme is wanneer de regels en hun uitvoering leiden tot structurele achterstelling en uitsluiting van groepen op basis van hun afkomst.
Een volgend voorbeeld betreft het onderwijs. Daar valt zóveel over te zeggen, maar één van de meest duidelijke en concrete voorbeelden die ik kan geven is de onderadvisering van jonge kinderen in hun transitie naar de middelbare school. Onderadvisering betekent dat een leerling een lager middelbaar schooladvies krijgt dan de Cito-score aangeeft, wat het kind op basis van diens kunnen zou moeten krijgen. Dit treft relatief veel meer kinderen van kleur dan witte kinderen. Ons culturele archief is in deze kwestie ontzettend actief: het structurele gebrek aan hoge verwachtingen van kinderen van kleur, de onderschatting van hun kunnen en de resulterende onderadvisering komen voort uit het geloof dat witte mensen slimmer zijn dan niet-witte mensen. Dit hoef je niet actief te geloven, maar het ligt wel besloten in ons collectief onderbewustzijn. De stigmatisering van kinderen met een migratieachtergrond is een direct koloniaal product.
Dan het etnisch profileren. Bij de politie, bij de Belastingdienst — we hebben gezien wat voor desastreuze gevolgen het gebruiken van etniciteit bij risicoprofielen kan hebben. Ook hier is verdachtmaking of de projectie en kwalificatie van verdacht zijn een koloniaal product, een gevolg van ons culturele archief, waarin niet-witte mensen als onbetrouwbaar werden gezien. De onbetrouwbaarheid van niet-witte mensen rechtvaardigde immers ook de harde hand die tegen hen werd gebruikt.
In de gevallen van etnisch profileren bij de Belastingdienst én onderadvisering in het onderwijs zien we bovendien een belangrijke kruising tussen iemands achtergrond en iemands sociaal-economische status. Bij beide punten zie je namelijk dat naast de klanken van iemands achternaam, of de kleur van je huid, ook de hoogte van je inkomen en je vermogen bepalend zijn geweest. Hierin zie je dat sociale gelijkheid staat gelijk aan economische rechtvaardigheid. En de relatie tussen de twee noemen we intersectionaliteit.
Ondanks het feit dat de term intersectionaliteit al in 1989 werd geïntroduceerd door Kimberlé Crenshaw, heeft het de afgelopen jaren vooral negatieve aandacht gekregen, met name uit rechtse of extreemrechtse hoeken. Dus laat ik, in de woorden van Crenshaw, herhalen wat het niet is: het is geen identiteitspolitiek on steroids. Het is ook geen mechanisme om van witte mannen de nieuwe buitenbeentjes te maken. Het is wél een lens die we kunnen gebruiken om te zien hoe verschillende vormen van ongelijkheid in tandem opereren, en elkaar versterken.
We hebben het, zo zegt Crenshaw, vaak over ongelijkheid op basis van afkomst, alsof het losstaat van de ongelijkheid op basis van gender, sociale en economische klasse, of sexualiteit. Wat we daardoor vaak missen is hoe mensen slachtoffer kunnen zijn van ál deze vormen van ongelijkheid of van meerdere vormen. Intersectionaliteit is belangrijk omdat het dus de verschillende punten blootlegt in onze instituten waar verschillende vormen van onderdrukking elkaar kruisen en versterkt worden. Het geeft verklaringen voor de overrepresentatie van bijvoorbeeld moeders met een migratieachtergrond in het Toeslagenschandaal.
En tot slot natuurlijk Zwarte Piet. Hier beroep ik me graag weer op de woorden van Emeritus hoogleraar Gloria Wekker. Zij zegt, quote: ‘Toen [Zwarte Piet] in 1853 voor het eerst in Nederland verscheen, was hij wel een boeman, maar hij werd ook naar voren geschoven als: kijk maar, hij wíl niet vrij zijn, hij is tevreden met zijn bestaan. Zijn tweede functie was om te laten zien dat witte mensen anders zijn dan hij. Zwarte Piet was een les in wat het betekende burger te zijn in een koloniaal rijk dat was gebaseerd op het verschil in ras. Je leerde: wij witten zijn toonaangevend, wij zijn de meester, wij zijn intelligent, wij weten hoe het moet. En we moeten proberen de inheemsen onze kant op te krijgen, we moeten ze beschaving bijbrengen’ unquote.
Wat je in al deze voorbeelden ziet is dat racistische wereldbeelden, via ons culturele archief, doorleven in dagelijks handelen, bepalend zijn bij het invullen van de regels die we handhaven, zich uiten in onze omgangsvormen, tradities of uitspraken. Dat betekent dat ze diep zijn ingebed in de instituten die ons leven reguleren. In de woorden van Kimberlé Crenshaw: wat we zien is een koppig weerstandsvermogen van structuren van witte dominantie.
Hoe houden we institutioneel racisme in stand?
Nu is de vraag: als racisme zo diep ingebed zit in ons systeem, en in ons onderbewustzijn, hoe los je het dan in hemelsnaam ooit een keer op?
Het korte antwoord is: dat doe je niet, tenzij je pleit en strijd voor systeemverandering.
Het lange antwoord is dat het bevechten van institutioneel racisme, en het aandragen van systeemverandering op verschillende niveaus dient te gebeuren. Want institutioneel racisme zal blijven opereren zolang we niet actief bezig zijn met het blootleggen en benoemen van racisme, het adresseren ervan en het vervolgens te veranderen.
Maar beleidsmatige veranderingen, regelveranderingen, wetsveranderingen moeten wel gedragen worden. Systemen houden zichzelf niet automatisch in stand. Die worden actief gebezigd, uitgedragen en daarmee gereproduceerd door mensen. Dat betekent dat ook wij, als individuen, állemaal een rol hebben in het ontmantelen van institutioneel racisme. Institutioneel racisme leeft namelijk voort in ons allemaal. Door de bewuste of onbewuste normen, waarden en vooroordelen waarmee we zijn opgegroeid en waarin we zijn gesocialiseerd. Het culturele archief is ook in ons actief. En het is daarom noodzakelijk dat we beginnen bij onszelf.
Dat we beginnen bij het kritisch bevragen van en reflecteren op onze eigen vooroordelen, waarden, normen en ideeën die we hebben over onszelf en de mensen om ons heen. Dat we onszelf afvragen en onderwijzen over hoe bepaalde denkbeelden die we er zélf op nahouden in relatie staan tot het koloniale verleden. Hoe onze positionaliteit, onze positie in de samenleving in relatie tot anderen, een uiting is van ongelijkheid. Hoe jij, ik, wij de voor- of nadelen ervaren van de al dan niet onbewuste regels, tradities, omgangsvormen, vooroordelen en wereldbeelden die besloten liggen in onze instituten.
Het probleem is natuurlijk dat onze koloniale geschiedenis nog steeds geen uitgebreid onderdeel is van het schoolcurriculum. En waar het wel wordt besproken, wordt het besproken vanuit een eurocentrisch – weet iedereen nog wat dat betekent? – perspectief, waarin kolonisten als onschuldige ontdekkingsreizigers worden afgebeeld die nieuwe werelden gingen ontdekken. Maar wat we de volgende generaties niet leren is wat de rol van Nederland is geweest in het vermoorden, tot slaaf maken, mishandelen en uitbuiten van hele landen en hun bevolkingen voor economisch machtsgewin. En zolang we dit deel van ons verleden blijven wissen door het niet te vertellen zoals het was, zullen de volgende generaties blijven opgroeien met een genormaliseerd romantisch beeld van Nederland als een open, tolerant en progressief land. Zullen zij blijven opgroeien met het idee dat de aanhoudende structurele ongelijkheid in onze samenleving een soort vanzelfsprekendheid is.
Vorige week nog zei een collega-Kamerlid van de PVV, in de Tweede Kamer, dat kansenongelijkheid “gewoon een fact of life is.” En dat “life is a bitch.” Dat is het resultaat van de ultieme ontkenning van of het gebrek aan onderwijzing over de terreur die het Nederlandse kolonialisme was.
Dat laat ook maar weer eens zien hoe belangrijk het is dat we bij onszelf te raden gaan wat wij persoonlijk aan deze geschiedenis ontlenen. Of er misschien privileges zijn die we hebben ten opzichte van anderen, die zijn verankerd in de tijd van Nederlands kolonialisme. Dat is waar de term ‘wit privilege’ om draait.
Wit privilege is niet alleen een product van racisme, maar ook een hulpmiddel om het in stand te houden en te reproduceren. Het gaat over het feit dat als je als wit persoon bent geboren, je privileges en kansen geniet die niet-witte mensen niet toekomen. Wit privilege zorgt er bijvoorbeeld voor dat sommigen met een 10-0 voorsprong beginnen, terwijl anderen met 60-0 van staat moeten gaan. In een essay over wat wit privilege precies is, vergelijkt Peggy McIntosh wit privilege met een onzichtbaar en gewichtloos rugzakje dat gevuld is met hulpmiddelen, bankpasjes, visa’s, kaarten, paspoorten en reserves die altijd beschikbaar zijn om alledaagse uitdagingen mee te overkomen.
Wit privilege gaat ook over het behoren tot de norm, tot wat als normaal wordt gezien. Het gaat over jezelf herkennen, elke keer dat je de tv aanzet of een tijdschrift doorbladert. Het gaat over gelijk de juiste shampoo vinden voor jouw type haar, of make-up vinden die jouw huidskleur past. Over een huidskleurige pleister kunnen kopen in jouw type kleur, of je nooit zorgen hoeven te maken of je huidskleur je toekomstige werkgever misschien afschrikt in een sollicitatiegesprek, huisbezichtiging of bij de politie. Het feit dat je jezelf moet verdiepen in en onderwijzen over racisme, in plaats van het mee te hoeven maken is een privilege an sich.
Niet-witte mensen aan de andere kant, worden continue geconfronteerd met het feit dat zij niet behoren tot de norm. Dat zij, systematisch, in talloze aspecten van hun leven, als abnormaal, afwijkend of anders gezien worden. We zien onszelf niet net zoveel terug in de media, in het lager en hoger onderwijs, in de politiek, en ga zo maar door. Wanneer we onszelf wél terugzien op tv, worden de mensen die op ons lijken vaker wel dan niet gestereotypeerd, gereduceerd tot kortzichtige en racistische karikaturen. Denk bijvoorbeeld aan de overrepresentatie van mannen van kleur als criminelen in televisieseries of films. We zien onszelf door de samenleving gegeneraliseerd op basis van vooroordelen en aannames.
En dit is ook waarom positieve representatie zo belangrijk is. We spiegelen onszelf aan hetgeen we te zien krijgen, aan hetgeen zich om ons heen bevindt. In een wereld waarin institutioneel racisme een leidende rol hebben in de kansen die we krijgen, is het van wezenlijk belang dat we naar voorbeeld van anderen leren dromen. Leren durven. Leren vliegen. Zoals ze zeggen: if you can’t see it, you can’t be it.
Dit allemaal is natuurlijk niet om te zeggen dat witte mensen niet hard moeten werken. Dat witte mensen geen uitdagingen, moeilijkheden en obstakels ervaren in het leven. Het betekent niet dat je je nooit buitengesloten hebt gevoeld, of dat je nooit ongelijk behandeld bent. Wat het wel betekent, zoals Janaya Future Kahn ook ooit heeft gezegd, is dat privilege niet verwijst naar wat je hebt meegemaakt, maar vooral verwijst naar wat je niet hebt meegemaakt. Het betekent vooral dat de kleur van je huid nooit een extra factor is geweest in de uitdagingen in het leven waarmee je jezelf geconfronteerd ziet.
Wat volgt uit wit privilege en opgroeien met het idee dat je de norm bent, is dat je jouw geleefde ervaring als de norm ook centraal stelt. Het gevaar daarin zit ‘m in de aanname dat jouw ervaring geldt voor iedereen. Dat is niet zo, want niet iedereen behoort tot die norm. Dit is wat er vaak gebeurt wanneer mensen niet geloven dat wit privilege bestaat, of wanneer ze proberen te ontkennen dat ze wit privilege genieten. Men schiet snel in de verdediging zonder dus die noodzakelijke zelfreflectie en bevraging uit te voeren over wat je persoonlijk nog ontleent aan een samenleving waarin ongelijkheid eeuwenoud is, en in onvermijdelijk verband staat met ons koloniale verleden.
Maar zoals ik deze lezing ook begon: aangesproken worden op je witte privilege of een racistische uitspraak is niet het einde van de wereld. Het is geen reden om moord en brand te schreeuwen, want wat het vooral betekent is dat je nog niet bewust en verdiepend genoeg hebt stilgestaan bij het culturele archief wat je bij je draagt, en wat daar de geschiedenis en de gevolgen van zijn.
Een veelvoorkomend verdedigingsmechanisme in Nederland, wanneer iemand je aanspreekt op een racistische uitspraak of geprivilegieerde kortzichtigheid, is om de ander te vertellen dat wat je zei slechts een ‘grapje’ was. Dat je het natuurlijk niet bedoelde. En dat de ander niet zo gevoelig moet zijn of op diens toon moet letten. Humor of tone policing zijn in die afleidingsstrategieën om de kritiek van niet-witte mensen op racisme teniet te doen. Om af te leiden van het feit dat je iets waar je niet genoeg over hebt nagedacht, iets wat je oncomfortabel maakt en waar je diep bij jezelf te rade moet gaan. Dat ongemak, en de drang om daarvan af te leiden in plaats van er even mee te zitten en erover na te denken, is wat we white fragility of witte fragiliteit noemen.
Maar het is juist deze afleiding van racisme en privilege, positionaliteit en je relatie tot anderen die ervoor zorgen dat institutioneel racisme blijft voortduren, en steeds weer opnieuw wordt gereproduceerd in de systemen waarin we leven. Dat de mechanismen die ten grondslag liggen aan de stelselmatige uitsluiting en achterstelling van sommigen van ons voort blijven leven.
Conclusie
Concluderend – ja ja mensen, we zijn er eindelijk – draait institutioneel racisme niet om incidenten maar om een structureel, systematisch en systemisch probleem dat diep ingebed zit in de fundamenten van onze samenleving. Institutioneel racisme, als koloniaal product en koloniale erfenis, zorgt nog altijd voor onrechtvaardigheid en ongelijkheid.
Maar omdat we allemaal in dit systeem zijn gesocialiseerd, is het niet altijd even makkelijk te herkennen of te bespeuren. Zowel in onszelf als in onze instituten.
Dus in de woorden van Nikki Sanchez over dekolonisatie: nee, de geschiedenis is niet jouw fout. Maar het is wel jouw verantwoordelijkheid. Het is jouw, mijn, onze verantwoordelijkheid op kritisch reflecteren op onze positie in de samenleving, hoe die zich verhoudt tot die van anderen en welke rol onze voordelen en onze privileges spelen in de kansen die we al dan niet krijgen. Het is jouw, mijn, onze verantwoordelijkheid om onszelf af te vragen hoe we dit kunnen veranderen, hoe we die ongelijkheid kunnen uitbalanceren en plaats kunnen maken voor mensen die wellicht geschikter zijn voor bepaalde posities dan wij zelf. En hiervoor is het cruciaal dat we het gesprek over racisme en wit privilege normaliseren. Op het werk, met onze vrienden en met familie.
Alleen door actief te ontleren, bouwen we het nodige bewustzijn op om institutioneel racisme en ongelijkheid te bestrijden. In de woorden van Angela Davis, en deze doe ik in het Engels: “In a racist society, it is not enough to be non-racist, we must be anti-racist.” Dat geldt in de eerste plaats vooral voor onszelf.
En dus vraag ik jullie en moedig ik jullie aan om te reflecteren op de privileges en al dan niet onbewuste vooroordelen die je hebt. Spreek uit en beken kleur, neem actie wanneer je wordt geconfronteerd met racisme. Of het nou subtiel is, of heel expliciet. Want zolang we dit onder het tapijt blijven vegen, het blijven tolereren, het blijven toestaan, dragen we bij aan het instandhouden§§ van dit systeem.
En zelden lukt het iemand om 100% anti-racistisch te zijn. Maar zoals Ijeoma Oluo ooit zei: het mooie aan antiracisme is dat je niet hoeft te doen alsof je volledig vrij bent van racisme om een antiracist te zijn. Antiracisme is het committeren aan het bestrijden van racisme wanneer je het tegenkomt, ook wanneer dat in jezelf is.
Ik hoop dat jullie door zullen gaan met het creëren van meer van dit soort kansen, om met elkaar in gesprek te gaan, en het gesprek over racisme, het blootleggen en het benoemen ervan, te normaliseren.
Dank jullie wel.